Eens
zal ik het water lezen
De letters proeven Een voor een Als een lerend kind Haperend wat stotend Verwonderd blij Wanneer het woord gezegd gekregen is Een vloed van mooie woorden Als kralen Aan een rijgsnoer Met fonkelende schittering Bij nieuwe maan geschreven Eens een dag Zal ik het water lezen |
.Laat mij drijven op verwondering
In het schone Zal ik liefde vinden De muze mijn gezel Ik omgord de rugzak De wandelschoenen net niet klemmend En vind op mijn tocht De tekens op het water Water waar letters allitereren Waar woorden worden als Beelden uit een boom Noten van een balk Geloof mij waterwandelaar Geen mooier woorden Dan woorden Uit het water |
Laat
ons eindeloos
Eindeloos waterlopen Waterlopen naar het lage noorden Bevrijd ons dan Van damp en wolk en kou Zodat wij loopjes kunnen nemen Een tweeloop Een samenloop Een loop voor het leven
Onverschillig
Laat ik het water overspoelen Wat op mijn pad ligt Aan de houtkant tegenaan de hameau Maakt mij niet uit Het plateau blijft mijn platea Een eeuw Een mensenheugenis lang Schatplichtig ben ik Onvoorwaardelijk Aan water verbonden
Water
wil ik hier wel worden
'k Laat mij dan graag rimpelen Door de wind die aantrekt Aantrekt over Lauwersmeer 'k Zal mij spiegelen aan luchten Waardoor mantelmeeuwen zoekend zeilen Kiekendieven jagen Van bloeiend ratelaar weef ik mij Een boord, een kraag van eeuwig Zingend riet beg’leid door Populieren koorstemmen Ik strek mij langzaam lui En laat mij zalig rimpelen Aaien door een zeekraaloever En wellicht krijg ik snel visite Een waterweegbree, laat mij hopen, Zodat ik kan gaan keuvelen Met bergeend, roerdomp of plevier Water ja, dat wil ik worden Gerimpeld door een bries Een trage tijd Een eeuwigheid
Ik
spiegel mij in
Tinkelende belletjes Het wervelende parelsnoer Dat spiegelt spat en speelt Reik mij jouw hand En houd mij vast Tel samen met mij af Zodat ik druppel worden kan Per twee per zes of in een rei Zing mee het momapoparijm Spat harmonieus uiteen Zie eindelijk bestemming Voordat ik waterlopen zal Wil ik opnieuw gaan bronnen Gaan dansen in het ronde Het aftelrijmpje roepen |
Wanneer
de regens zwiepen
De houtkanten zich schrap zetten Laat jij mij schuilen in jouw regenpak Jouw wollen deken een windjack Dan wordt het woud Mijn onderkomen En kijk De geuren komen vrij De druppels parelen In zalvend zonlicht Dampende akkers C’ est le renard qui fume sa pipe
Nog
nooit viel de regen
Zo zacht zo zalig Over ’t Hageland Zo vrolijk stroomt de Velpe Neemt als een jongeling De bochten na de Toren Elke meander een kunstwerk De oevers strelend De waterkers in lijn Regen laat ik stromen Zo zacht zo zalig Van ’t heleganse lijf
Hoog
schrijf ik mijn waterwoorden
Mooie woorden voor Schiermonnikoog Voor Opvelp Voor de bron in de Culot Hoog vanaf het dal Reis ik de beelden achterna De muze vindt mij wel Het meest wel onvermoed Hoog borrelen de woorden Dauw op de grashalm Zout langs de wangen Spetters van de waterval
Aftelrijm
(Potpotpot): Koekeloek Schijtebroek Halve gek Snottebek |
Eindelijk weet ik echt
Dat water mijn bron is
Het al wat leeft
En wat nog leven zal
Of ooit geleefd heeft
Uit water
Is wat ik eindelijk nu weet
Water wil ik wel weer worden
Niet meteen niet straks
Maar toch hoewel
Ik houd zo van het leven
De gedachte maakt mij traag
Laat dan mij hier nog even stromen
Dat mooie woorden mijn pad kruisen
En vele waterbeelden als desem
Mijn verwondering levend laten rijzen
Eindeloos
Haar wil ik houden
Met beide handen
Onbevangen van haar houden
Als een kind dat kijkt voor het eerst
Dat water mijn bron is
Het al wat leeft
En wat nog leven zal
Of ooit geleefd heeft
Uit water
Is wat ik eindelijk nu weet
Water wil ik wel weer worden
Niet meteen niet straks
Maar toch hoewel
Ik houd zo van het leven
De gedachte maakt mij traag
Laat dan mij hier nog even stromen
Dat mooie woorden mijn pad kruisen
En vele waterbeelden als desem
Mijn verwondering levend laten rijzen
Eindeloos
Haar wil ik houden
Met beide handen
Onbevangen van haar houden
Als een kind dat kijkt voor het eerst