Het handvol leegte
Voor deze dag vandaag volstaat Een handvol leegte Alleen de zon doet moeite Om een na een de akkers aan te doen Het felle winterlicht Het laagje sneeuw overheen De Biscop de wind Elk houdt de adem in Voor deze dag vandaag volstaat Het handvol ruimschoots Met elke stap groeit mijn tevredenheid En zie ik grinnikend het zorgenland ver achter mij Hulst
Misschien word ik hulst In de tuin van Kamillus Breng ik de tijd door als struik Met stekels aan mijn knieën Aan mijn heupen besjes rood En verder eeuwig eeuwig groen Waarom zou ik nog langer hard zijn Stekelig mijzelf pijnigend Of erger nog de ander Waarom ben ik niet gewoon huis Ladder toren boordsteen Zitbank brug of potlood Altijd weer dat moeten kiezen Ik wil het niet voor mij geen taxus Geen lift of roltrap grasmaaier en mantelpak Geen vluchtheuvel en zeker geen perron Misschien dan toch maar hulst Dan schiet ik wortel bij de toren En vraag: is dit dan waar ik woon Is hier dan waar ik wonen wil Waar elke ochtend ik de ogen Openen zal de leden strekken Heb ik dan nooit niet één enkele dag De heldere ruimte voor mij waarin de hulst Zal bloeien: mij gaat de wereld voorbij Bekijk de wissels van de ree de haas Tel de napjes van slechts één beukenboom en Tracht te vinden waarheen en hoeveel Nergens kom ik uit: er is geen aankomst Er komt geen einde aan het tellen Het is zoals de schaapjes Nergens wil ik zijn tenzij als hulst Bij toeval hier gestort gepoot geplant Iets donkerder dan al het andere groen Wat glooiend met hier en daar een besje rood Hier wil ik dan staan te verdwijnen Erg langzaam ja want blijven dat is nergens Heeft einde een begin
Overheen de vitrine van de leegte Verzamelt zich traag te tijd Straks neem ik af met stoffer en plumeau Ingehouden opdat ik niets zou raken Dan weerspiegelt zich mijn gelaat Vanuit de glazen kasten Zie ik mijzelf in ‘t niets Kijk ik mij vragend aan Waarom toch deze aanblik Is het werkelijk maar voor even Heeft einde een begin Blijf ik zwelgen in kortzichtigheid |
Zal ik van de leegte
Zal ik van de leegte houvast ontlenen De ervaring een naam geven Een naam met hoofdletter Heb ik uit vertwijfeling moed gepuurd Om onverhoeds orde te vinden Waarin dan chaos ruimte krijgen kan Ben ik de dagloner Die ‘s ochtends bij het gloren Overdenkt: Het vroeger klaart het nu Of de zwerver warend Langs onbegaande paden N’eerder monotoon zelden psalmodisch Gijzelaar ben ik in het gedachtenhuis Waarvandaan luidruchtig De dagelijkse herrie Tevergeefs trachtend naar bevrijding Het gebaar zoekend als Koffie en taart voor een hoge prijs Alleen wil ik zeilen De steven wenden naar de wind En zelfzeker de greep aan het roer Drager van de leegte
Welk kleinood heeft zich Aan de bezoeker die aarzelend De glazen wand froleert getoond Welk artefactum vond hier Even toch onderkomen In lade kast en stalraam Het licht van zaal achtentwintig Reflecties in vitrines een flauwe bries Die handgehamerd glas zachtaardig rimpelt Ooit heb ik man of vrouw versierd Werd ik gestreeld en heel voorzichtig Rond de hals gehangen Was ik een sieraad Een wapen een zegel Een geschreven woord op perkament Nu rest alleen de doorkijk De sleutels heb ik weggegooid de kast gesloten Voortaan ben ik drager van de leegte Johannes
In den beginnen was het woord Het woord vond zich in Leegte Die er eerst was voor al het andere En Leegte vond een plek voor het woord Opdat het woord gedijen kunnen zou Schiep Leegte ruimte Overvloedig veel schiep Leegte Zeg maar de oneindige ruimte Want Leegte weet Zij weet dat van de vloed van woorden Het begin Zijn einde niet kent En dus kwam het Woord Het vond ruimte in de leegte Het Woord keek voelde tastte Rook en sprak Woord wil ik zijn En het woord werd Ik Het gaf zich een naam Een enkelvoud en een meervoud En elk meervoud weer een meervoud Zo kreeg het woord zicht Op eeuwigheid in leegte En Ik keek voelde tastte Rook en sprak Ik wil woord zijn En het woord noemde zich tevreden Omdat alle bijwoorden naamwoorden Voeg- en werkwoorden Van het woord zijn dat zich Ik noemt Zo kreeg leegte ruimte en woorden Enkelvouden en meervouden En ik keek voelde tastte Rook en sprak Ik ben Ik |