Hij
Met
onmetelijk geduld geschapen
Plateau als een binnenzee deinend Gestuwd door wel eens een strakke bries Onder wisselende witte wolken Luisterend naar de veldleeuwerik En medeplichtig Aan een gevoel van nieuwe tijd * Het oog reist over het papier Langs lijnen hand en potlood Wordt woord wordt zin en vers Vervat de taal in beeld Vanaf de Hazenberg zal ik zingen Over de Perre het plateau En de weg tussen weiden * De boer trekt voren Recht en diep Jouw land gespreid Een lappendeken elk jaar opnieuw Waartussen traag de veldweg Dan zal je wachten op de zon En zaligzachte regens * Vertel mij de verhalen Van boeren en boerinnen hun namen Jaar na jaar na jaar gebeiteld In hoeven vierkant en langgevel Met schop en riek met ossenspan Met dju’s en soorten godvers De grond geploegd geëgd gezaaid * De gloed taant Het eerste streepje nacht wordt Aarzelend getrokken over het plateau Tussen Mollendaal en de Culot Nergens zingt de leeuwerik Zijn laatste lied zo helder en zo tonig Als daar waar jij hem nestelen laat * In de hoek van het vredeshof De zerk van Sarah Ik veeg het stof het zand de bladeren Aarzelend even toch En grijp de hand van het kleinkind Zie de steen Ik heb haar erf gekocht * Verminkt en gekandelaberd met bult en bochel De oude eik op de hoek van de Culot Hem heb jij het hoederecht geschonken Grijsaards en kinderen groeten beleefd Hij monstert ze Een na een en dag na dag De tijd voorbij * Je laat je graag markeren en kiest Hoog boven de Hazenberg voor een abeel Baken aan de Opvelpse horizon Daar waar de kiekendief geduldig jaagt De veldweg heb je met eikvaren afgezoomd Met trots versierd een oprijlaan een rode loper Voor wie hier komt bewonderen * Sinds ’s mensen heugenis en nog veel eerder Trotseer jij de losgeslagen elementen Storm ontij hozen je kent het allemaal Ach ik ben het gewend zal je zeggen Ook de modderstromen die jou langzaam kalen Of hou je ervan om Notre Dame du Rond Chêne In een kleikleedje te hullen * En steeds weet jij ik ben het plateau De reden van bestaan voor mens en dier en plant De zangpost voor de geelgors de burcht voor de das Het paradijs voor de dichter Als geen een kan jij meepraten over John Deere over spuitschema’s en neonicotinoïden Jij bent met voorsprong de enige die er alles over weet * Met elke regenvlaag met elke bui spoel jij het stof Geef je de geuren vrij en pomp je zuurstof Soms vraag ik mij af hoe het met jouw longen is gesteld Wellicht maak ik mij nodeloos zorgen Jij liet je spoelen aan de vloedlijn Jij hebt de dino’s opgelijst en staat naast de tijd Wel dan * In beide talen gaf de mens jou vele namen Ook in het Velps of de patois van Mille Jij luistert naar Le Biscop en Remmelenveld Champ de Beaumont de Kaaiberg Elke naam een mooi verhaal Van mannen vrouwen werken leven En de mooiste de Culot * Wat weet jij eigenlijk van de Velpe De vloedgracht de meanders In de buurt van de Molensteen Hou jij je wel bezig met ’s mensen drukdoenerij Poelen reservaten partieel maaien Het bermbeheerplan van Antea Jij bent het plateau jij staat daarboven * Kijk hoe mooi jouw akkers De holle weg over jou heen met eeuwenoude Graften de vloedgracht en de Hazenberg afgezoomd Ik snuif de geur van de eerdere bui over het groen En vind naast mij ontelbaar de vette aren Jagende boerenzwaluwen en de vele gele walstro Gulzig gekeerd naar de zuiderzon * De warme ooster roert zacht miljoenen aren Die rijpen op jouw grond en deinen met het lied van de Abeel als was het de golfslag achter de vloedlijn Een wad dat langzaam schijnbaar aarzelend leegloopt Weids is de aanblik van jouw Hageland met valleien Waartussen nevels ’s ochtends traag versmelten Met kleuren die jij hebt gekozen * Waar kwaad zich mengt met het schone Biscaya en Decis met jouw levende water Laat jij uitgerekend de meidoorn groeien Hij trotseert de voorjaarsstorm wellicht Om het ijzeren kruis te hoeden Om in Velp de herinnering levend te houden of Om liever geen tweede moordenaarsweg * De Pinksterstorm heeft met de ogen dicht Zijn winden over je heen gejaagd De grove hark doorheen het koren gehaald En hier en daar de bomen gekandelaberd Maar dankbaar als altijd de leeuwerik Zijn lied met ver in ‘t oosten Het middagluiden van de Velpeklok * Het duister klimt de dalen uit De schaduwen worden lang en Straks omhult de nacht jou helemaal In rood van de wassende maan Met verzwaarde ogen vindt de Biscop slaap Jouw akker warmzacht geëgd En ver in ’t oosten de gloed boven de sedes sapientiae * Wanneer de regens zwiepen de houtkanten Zich schrap zetten laat jij mij schuilen In jouw regenpak jouw wollen deken een windjack Dan wordt het woud mijn onderkomen En kijk de geuren komen vrij de druppels parelen In zalvend zonlicht dampende akkers C’ est le renard qui fume sa pipe * Ik lang jouw overkant waar de mens Zachtgeaard voorkomend vriendelijk Ik lang jouw mulle grond geëgd wat stofferig Langsheen de veldweg over de Biscop De houtkant naar het zuiden Waar uilen roesten Ik lang de overkant * Voor zoveel schoonheid Voor deze aanblik van oneindigheid Als van de warme ogen van de vrouw Als van het fluisteren van de muze Voor zoveel geur Van vers gewassen aarde Buig ik het hoofd Zij
Je
roert je thee nipt aan de beker
En denkt misschien dat ik begeerlijk ben Kijk mij aan overschouw mij rondom En verlies jezelf in mijn eindeloosheid Om mij in vers te gieten Schieten inkt en woorden jou te kort Ach schrijf wat over wasplaatjes en zo * Onverschillig laat ik het water overspoelen Wat op mijn pad ligt aan de houtkant Tegenaan de hameau maakt mij niet uit Het plateau blijft mijn plateau Een eeuw een mensenheugenis lang Schatplichtig ben ik Onvoorwaardelijk aan water verbonden * Jij tracht mij te vatten in septiemen Jij dwaalt bij ochtend bij volle maan zelfs bij ontij Over mijn plateau Wat drijft je naar mijn oneindigheid Het lied van de veldleeuwerik mag ik aannemen Ik word er zelf stil van Tot tranen toe geroerd * Ik heb geduld Jullie zijn gekomen En ooit zullen jullie ook weer gaan Geloof mij ik spreek uit ervaring Dan keert de rust hier weer Dan zal ik spelen Met de keien *** |
|